Ralph Vaughan Williams (12 oktober 1872 – 26 augustus 1958) was van gegoede komaf. Zijn vader Arthur, een Welshman was een Anglicaanse geestelijke, terwijl zijn moeder, Margaret Wedgwood, een nichtje was van Charles Darwin. Zijn vader stierf, toen Ralph 2 jaar oud was. Margaret verhuisde naar Leith Hill Place, het landgoed van haar ouders. Het familiekapitaal, het beroemde porcelein, zorgde voor een tamelijk onbezorgde jeugd voor de kleine Ralph. De invloed van de Anglicaanse kerk en die van Darwin zijn beide sterk in zijn jeugd. Hij kwam veel over de vloer bij oudoom Charles in diens familiehuis in Kent, waar het krioelde van de neven en nichten Darwin en Wedgwood. Als de familie wat verdeeld is over “The Origin of Species” en hij worstelt met de zingevingsvraag, antwoordt zijn moeder: “The Bible says that God made the world in six days. Great Uncle Charles thinks it took longer: but we need not worry about it, for it is equally wonderful either way”.
Oma Caroline leert hem al op zijn vierde lezen en tante Sophy leert hem piano spelen. Op school krijgt hij vioolles van de Ier Mr. Quirke. De onderdirecteur, Billy Hewitt, is ook erg muzikaal en neemt broer Hervey en Ralph mee naar concerten van Berlioz, Beethoven, von Weber en Wagner. Bijzonder, want in die tijd was er heel weinig aandacht voor en kennis van muziek van het vasteland. Händel was zowat de enige bekende, waarschijnlijk omdat deze een groot deel van zijn leven in Londen woonde.
In eerste instantie is RVW erg onder de indruk van Wagner, maar later keert hij diens muziek de rug toe, te Teutoons. Hij is wel heel zijn leven een enorme fan van Bach gebleven. “For eternity we turn to Beethoven, for humanity to Bach” is zijn motto. Bach is een ambachtsman, wekelijks een cantate, altijd aan het werk. Daar hield hij van. Van leven voor de kunst, absinth en “keeping a mistress in Montmartre” moet hij niets hebben. Niks te beroerd voor “gebrauchsmusik”, voor koren, amateurs, kinderen, films, de kerk en herdenkingen. RVW leidt in zijn latere leven het Londense Bach Choir en brengt jaarlijks de Matthäus Passion ten gehore.
RVW sluit vriendschappen met mensen uit alle lagen van de bevolking. Hij houdt altijd contact met het vroegere huispersoneel, een maatje uit WO I blijft een levenslange vriend en Gustav Holst, van bescheiden komaf en ook componist, ondersteunt hij financieel. Ze ontmoeten elkaar in Londen in 1896 en trekken bijna veertig jaar lang, tot Holsts overlijden in 1934 samen op. Ze leggen hun composities aan elkaar ter beoordeling voor tijdens “field days”. RVW trouwt in 1897 met Adeline Fisher.
In 1905 bewerkt RVW het Anglicaanse liedboek.
In 1910 componeert hij “Tallis Fantasia”, gebaseerd op het werk van Thomas Tallis (1505-1585), de vader van de Anglicaanse kerkmuziek. Dit werk voor twee groepen strijkers maakt hem beroemd. In die tijd reist hij veel en vaak door het Engelse platteland om oude volksmuziek op te sporen.
In 1914 componeert hij “The Lark Ascending”, een compositie die nr. 1 staat in de Britse Classic FM, met de “Tallis Fantasia” op nr. 3. Wie de muziek beluistert, en het lied van de in Nederland helaas nog maar weinig voorkomende veldleeuwerik kent, hoort de overeenkomsten. In 1914 is RVW 41 en te oud om dienst te doen in WO I. Hij meldt zich als vrijwilliger en dient vijf jaar in Frankrijk en Griekenland, o.a. als hospik aan het front, waar hij gewonden verzorgt en de verschrikkingen aan den lijve ervaart. In de loopgraven ontstaat zijn derde symfonie, die als “A Pastoral Symphony” bekend wordt; een combinatie van het ydillische Engelse en het kapotgeschoten Franse landschap. Het werk herdenkt de gevallenen, waaronder zijn beste vrienden. Een daarvan is George Butterworth, componist en zielsverwant.
RVW schrijft uiteindelijk 9 symfonieën. Zijn totaal aantal composities ligt rond de 600. Zijn zesde symfonie uit 1947 krijgt al snel meer dan 100 uitvoeringen. Het grimmige, overdonderende werk met een schimmige, “al niente”-finale wordt in verband gebracht met de atoombom en de dreigende apocalyps.
In 1951 overlijdt zijn vrouw Adeline aan een spierziekte. Vanwege die ziekte zijn ze in Dorking gaan wonen, maar na Adelines dood verhuist hij weer naar Londen. Daar trouwt hij in 1953 met Ursula VW (1911-2007), een dichteres. De laatste vijf jaren van zijn leven zijn nog vol activiteit. Hij schrijft o.a. nog 3 symfonieën, en reist veel met haar, naar Rome, Napels, Athene en New York, waar hij het Empire State Building beklimt. Uiteindelijk overlijdt hij onverwacht in zijn slaap in 1958.
RVW had een opvallend en Engels gevoel voor humor.
Als iemand hem vraagt, waar zijn vierde symfonie (1934) over gaat (men dacht aan de oorlogsdreiging), antwoordt hij: “Over F mineur”.
Als hij na afloop van een directie van dit werk van zijn hand van het podium stapt, zegt hij: “If that’s what they call Modern Music, I don’t like it”.
Hij geeft geen uitleg bij zijn werk: “Als mijn muziek zich niet weet te bewijzen als muziek zonder nadere uitleg, is ze mislukt en valt er niets meer te zeggen. Voor de componist doet het er natuurlijk enorm veel toe, waaraan hij dacht op het moment dat hij iets schreef. Maar verder kan dat niemand iets schelen”.
RVW was geen belijdend Christen, dat liet zijn Darwiniaanse opvoeding niet toe. Hij noemde zichzelf atheïst, maar had onmiskenbaar een grote liefde voor de traditie van de Anglicaanse kerk. Volgens zijn tweede vrouw Ursula beleed hij een vrolijk agnosticisme (de stroming, die vindt, dat een mens God niet kan kennen, noch ontkennen). In politiek opzicht voelde hij zich verwant met de Fabians, de Britse versie van het socialisme. Toch waardeerde hij Churchill om diens leiderschap tijden WO II.
Voor Williams is het alleen de muziek die telt en die taal geeft aan, wat niet in woorden kan worden uitgedrukt.